Privacyverklaring

Aanvullende pensioenplannen: een troef en een risico

16 november 2023
Tekst
Jo Cobbaut
Beeld
Foto door Anna Shvets - pexels

Aanvullende pensioenplannen kunnen een troef zijn om talent aan te trekken. Al moeten organisaties zich goed bewust zijn van mogelijke financiële risico’s met beleggingen in tak 21.

Dat zijn de twee grote trends die Aon, een aanbieder van risico-, pensioen- en zorgoplossingen, ziet in de tiende editie van zijn Aon Pension Survey 2024 . Die vergelijkt de extralegale, pensioen- en overlijdensvoordelen van 552 aanvullende pensioenplannen in België. Er waren 285 bedrijven in 14 sectoren bij betrokken, met 300.000 werknemers.

Drie scenario’s

Belgische pensioenplannen zijn zeer divers. Ze

  • omvatten al dan niet het wettelijke pensioen;
  • zijn ‘defined benefit’ of ‘defined contribution’;
  • worden gefinancierd door een verzekeringsmaatschappij, of een pensioenfonds.

Om een wetenschappelijke vergelijking te maken van de voordelen die werkgevers aan Belgische werknemers toekennen, heeft Aon drie personae gecreëerd. Het gaat om een kaderlid, een bediende en een arbeider. Alledrie zijn ze op 30-jarige leeftijd bij hun bedrijf in dienst gegaan, hebben ze er een volledige carrière gewerkt en zijn ze op 67 met pensioen gegaan. Elk plan werd geanalyseerd op basis van dit scenario.

Compensatie voor een laag wettelijk pensioen

In België is het wettelijke pensioen lager dan in de meeste buurlanden. Vandaag is een volledige loopbaan goed voor

  • 62% van het laatste brutoloon voor een gemiddelde arbeider,
  • 59% van het laatste brutoloon voor een gemiddelde bediende en
  • 48% voor een gemiddeld kaderlid.

Deze verschillen worden verklaard door het pensioenplafond, dat het wettelijke pensioen aftopt voor de hoogste salarissen.

Met een aanvullend pensioen kunnen werknemers die daling van hun levensstandaard opvangen als ze met pensioen gaan. Het is daarbij goed om weten dat niet iedereen een volledig pensioen geniet. De afgelopen vijf jaar is het percentage werknemers dat op de wettelijke leeftijd met pensioen gaat (momenteel 65 jaar) zelfs gedaald. Wat gebeurt er in 2030 als de pensioenleeftijd 67 is?

Een argument in de jacht op talent

Voor werkgevers kan het aanvullend pensioen, als alternatieve vorm van beloning, dan ook een krachtig argument zijn om talent aan te trekken en te houden.

"Een van de belangrijkste lessen van 2024 is dat aanvullende pensioenen een wervingsargument worden", zegt Colette de Dessus les Moustier. De senior salesmanager bij Aon heeft het onderzoek in 1996 opgezet en voert het nog altijd uit.. “Werknemers moeten zich ervan bewust zijn dat het een grote impact zal hebben op hun toekomstige financiële middelen en dat niet alle pensioenregelingen gelijk zijn. Jonge mensen die de arbeidsmarkt betreden en werknemers die van werkgever veranderen, moeten het onderwerp ter sprake brengen tijdens hun sollicitatiegesprekken en het aangeboden salaris vergelijken, evenals de extralegale voordelen en de aanvullende pensioenregeling.”

Grote sectorale verschillen

De Aon Pension Survey 2024 stelt een nationale en sectorale benchmark vast voor pensioenregelingen. Op sectorniveau zijn de gulste sectoren drie keer zo aantrekkelijk als de minst gunstige. Bovenaan de ranglijst staat de sector ‘Bank en financiën’ met de "beste" bedrijfspensioenen. De automobielsector bengelt dan weer onderaan.

Op basis van de mediane plannen in het onderzoek zal een kaderlid dat op 30 jaar bij bijvoorbeeld een autobedrijf gaat werken, een kapitaal ter waarde van 16 keer zijn laatste maandsalaris ontvangen wanneer hij op 67-jarige leeftijd met pensioen gaat. Maar met een vergelijkbare carrière en gelijkwaardig salaris bij een bank, zou hij een kapitaal ter waarde van 43 keer zijn laatste maandsalaris hebben ontvangen.

Een nieuw risico dreigt voor werkgevers

Sinds de oprichting van het onderzoek zijn er minder pensioenplannen met een ‘defined benefit’ (de werkgever heeft een resultaatsverbintenis ten opzichte van zijn werknemers wat betreft de verstrekte pensioenuitkeringen) dan pensioenplannen met een ‘defined contribution’ (de werkgever heeft een middelenverplichting en betaalt een periodieke bijdrage aan de pensioeninstelling).

Als echte beloningsinstrumenten die fiscaal aantrekkelijker zijn voor werknemers en bedrijven, maken regelingen met ‘defined contribution" nu bijna 90% uit van de aanvullende pensioenregelingen (vergeleken met 30% in 1996).

Van tak 21 naar tak 23

"We zien nu een nieuwe trend van pensioenplannen die belegd zijn in tak 21 naar plannen die belegd zijn in tak 23 of pensioenfondsen (momenteel 22% van de 'defined contribution'-plannen). In verzekeringen is tak 21 nog altijd de meerderheid, maar is tak 23 duidelijk in opmars", legt Colette de Dessus les Moustier uit.

"In feite is de 'vrijgevigheid' van een 'defined contribution'-plan direct gekoppeld aan het financiële rendement dat de beleggingsinstelling behaalt. Maar artikel 24 van de wet op de aanvullende pensioenen verplicht werkgevers om hun werknemers een minimumrendement te garanderen (momenteel 1,75%) dat gekoppeld is aan de OLO-rente op 10 jaar. Deze laatste zijn sinds medio 2022 aan het stijgen. We schatten dat tussen nu en 2025 het door werkgevers gegarandeerde minimumrendement zal stijgen naar 2,50% ... een rendement dat moeilijk te behalen is met de zeer voorzichtige beleggingen in tak 21, in tegenstelling tot de meer dynamische beleggingen in tak 23. De betrokken werkgevers zullen de onderdekking - die niet door de verzekeraar wordt gedekt - moeten aanvullen wanneer hun werknemers met pensioen gaan.”

Het is daarom belangrijk dat werkgevers die 'defined contribution’-regelingen aanbieden via tak 21, zich bewust zijn van deze evolutie. Die evolutie verhoogt wel de intrinsieke waarde van hun pensioenregeling voor hun werknemers, maar op hun kosten. En dat ze de risico's becijferen om hun voorzieningen aan te passen.

Overstappen naar tak 23: wat hebben werknemers eraan?

Aon vergeleek, binnen de 285 geanalyseerde bedrijven, de prestaties behaald in het mediaan plan van kaderleden wanneer belegd werd in tak 21, tak 23 of pensioenfondsen.

In tak 21 geeft het mediane plan ons typische kaderlid 28 keer zijn laatste salaris aan het einde van zijn carrière, dit wil zeggen 440.000 euro in dat scenario.

In tak 23 of pensioenfondsen kent de mediaan van het plan ons typische kaderlid 39 keer zijn laatste salaris toe, dit wil zeggen 603.000 euro.

Dit verschil van 37% komt overeen met een kapitaal van ongeveer ​ 163.000 euro op de 67e verjaardag van het kaderlid dat op 30-jarige leeftijd toetrad tot het plan.

Dit toont aan dat de keuze van het bedrijf voor een financieringsmiddel een grote financiële impact kan hebben voor de werknemer.