Privacyverklaring

Het belang van een goed arbeidstijdsopvolgingssysteem voor werkgevers

1 december 2020
Tekst
Gastauteur

In mei vorig jaar velde het Europees Hof van Justitie een baanbrekend arrest, waarin werd gesteld dat de EU-lidstaten aan werkgevers de verplichting moeten opleggen om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem op te zetten, waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd. Dat is volgens het Europees Hof van Justitie noodzakelijk om de doeltreffendheid te waarborgen van de wettelijke beperkingen rond de maximale arbeidstijd voor werknemers.

De Belgische wet werd nog niet aangepast aan dit arrest, maar dit weerhield het arbeidshof van Brussel er niet van om dit toch al toe te passen op een recente zaak (Arbh. Brussel, 22 mei 2020, AR 2018/AB/424), die onder meer de uitbetaling van 34 uitstaande overuren betrof aan een ex-werknemer.

De vordering werd door de betrokken vennootschap-werkgever betwist, bij gebreke van bewijs van gepresteerde overuren.

De partijen werden door het arbeidshof gevraagd om een standpunt in te nemen over de vraag of er binnen de vennootschap een transparant arbeidstijdsopvolgingssysteem bestond, op basis waarvan de dagelijkse arbeidstijd van de betrokkene kon worden bepaald, en over de gevolgen indien er geen dergelijk systeem beschikbaar zou zijn.

De vennootschap liet na om haar standpunt (tijdig) kenbaar te maken.

In haar arrest stelt het arbeidshof vast dat elke partij mee moet werken aan de bewijsvoering tijdens een gerechtelijke procedure. Zij verwijst daarbij naar rechtsleer die pleit voor een verdeling van de bewijslast, waarbij elke partij de feiten moet bewijzen die zij het beste kan bewijzen.

In het besproken arrest koppelt het arbeidshof dit principe aan de voornoemde beslissing van het Europees Hof van Justitie.

Objectief systeem

Zij past de beslissing van het Europees Hof van Justitie ook rechtstreeks toe op de voorliggende zaak, door te bevestigen dat een werkgever verplicht is om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem op te zetten, op basis waarvan de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer kan worden geregistreerd.

Als een werkgever niet aan deze verplichting voldoet, dan is het volgens het hof aan de werkgever zelf – en dus niet aan de vorderende werknemer ! - om op een of andere manier aan te tonen welke arbeidsuren werden gepresteerd door de werknemer, of welke uren die de werknemer meent te hebben gepresteerd, niet werden gepresteerd.

In dit geval had de vennootschap geen passend arbeidstijdsopvolgingssysteem opgezet, en kon zij evenmin bewijzen welke uren de werknemer wel of niet heeft gepresteerd.

Bijgevolg werd de vordering tot betaling van uitstaande overuren toegekend aan de vorderende werknemer.

Dit arrest toont nogmaals het belang van een goed arbeidstijdsopvolgingssysteem voor werkgevers aan. Werkgevers hoeven daarbij niet te wachten totdat de Belgische wet aangepast wordt aan de voornoemde beslissing van het Europees Hof van Justitie. Het besproken arrest past deze beslissing al rechtstreeks toe, zonder op initiatieven van de Belgische wetgever te wachten.

Pierre Dion
Advocaat DLA Piper UK LLP