Privacyverklaring

Morele beslissingen

6 maart 2023
Tekst
Kathleen Vangronsvelt, Antwerp Management School

Een van mijn studenten heeft zijn werk veel te laat ingeleverd. Een maand na datum, zonder te verwittigen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Dat had ik nog nooit meegemaakt. In principe betekent dat een nul, maar dat wrong dan ook weer. Ik twijfelde over de beste beslissing, dus ik legde mijn probleem voor aan de keukentafel. “Zijn daar geen regels voor op uw school?” “Ja, maar mama wil toch vooral dat de student er zoveel mogelijk van leert?” “Allemaal goed en wel, maar dat is toch niet eerlijk ten opzichte van de andere studenten!” “Wacht, ik las daar onlangs iets interessants over.”

Wat zegt de wetenschap?

We nemen morele beslissingen vanuit een oordeel- en vanuit een relatieperspectief (Gilligan, 1982), die elk naar een ander deel van het probleem kijken.

Vanuit een oordeelperspectief benaderen we een probleem op zoek naar een rechtvaardige oplossing. Gelogen tegen je vader? Geen zakgeld. Gezondigd tegen de wetten van de samenleving? Naar de gevangenis. Met onze oplossing proberen we een objectieve juistheid te benaderen, zo dicht mogelijk bij het ideaal van een rechtvaardig oordeel.

Vanuit een relatieperspectief benaderen we een probleem op zoek naar een verantwoordelijke oplossing. Gelogen? Vader en kind gaan een gesprek aan over eerlijkheid. Wet overtreden? Gemeenschapsdienst ergens waar je de gevolgen van je actie ziet. Met onze oplossing proberen we de positie van de actoren in de relatie te veranderen, de puzzelstukjes anders te ordenen.

Waarschijnlijk heb je een voorkeur voor een van beide perspectieven. Mannen zijn eerder geneigd om vanuit oordeel te denken; bij vrouwen is het verdeeld. In onze westerse cultuur is het oordeeldenken het dominante perspectief.

Vanwaar komen die perspectieven?

Lang werd gedacht dat het element ‘oordeel’ de maatstaf voor morele ontwikkeling was. De maturiteit van de morele ontwikkeling bij opgroeiende kinderen werd hierdoor bepaald (denk aan Kohlberg, Piaget). Als er geen element van oordeel in je redenering te vinden was, kreeg je niet eens een plaatsje op de schaal van morele ontwikkeling.

Vandaag weten we dat er (minstens) twee perspectieven op morele vraagstukken bestaan. En nog belangrijker: we kunnen switchen tussen deze twee perspectieven. Gilligan vergelijkt het met de visuele illusies waarin twee afbeeldingen verwerkt zijn. Bijna automatisch zie je eerst het konijn of eerst de eend, eerst de jonge of eerst de oude vrouw. Maar eenmaal iemand je op het bestaan van die andere figuur wijst, kun je je perspectief switchen en ook die andere figuur herkennen.

Wat betekent dit voor de werkvloer?

Er is nog altijd een ander perspectief, meestal het relatieperspectief. Een perspectief om zelf naar te switchen of om je collega’s voor te leggen.

Denk bijvoorbeeld aan discussies over I-deals (persoonlijke afspraken tussen een medewerker en werkgever met voordeel voor beiden). “Het is niet eerlijk dat hij wel een dag extra thuis mag werken” of “Wat een dom idee, die strijkdienst. De helft van ons komt met de trein.” Vanuit een oordeelperspectief kun je je inderdaad afvragen of die I-deal wel een rechtvaardige beslissing is. En of dat bedrijfsvoordeel wel een objectieve juistheid benadert. Vanuit een relatieperspectief doen die vragen er niet toe. De vragen die je je dan kunt stellen, gaan eerder richting: “Zijn er nóg zaken die we kunnen doen om het voor sommige collega’s beter te maken?”

Of denk aan conflicten waar mensen bevroren zijn in hun oordeeldenken. “Het is niet eerlijk. Ik heb hier meer moeite in gestoken dan zij. Ik verdien dat project.” Als je dan kunt duiden dat dit vanuit het rechtvaardigheidsperspectief misschien wel waar is, maar dat je het ook vanuit een relatieperspectief kunt bekijken (“dit is wat zij altijd al wilde doen, haar grote droom”), dan help je je teleurgestelde collega misschien wel een pak vooruit.

En wat met mijn student?

Ik heb het relatieperspectief genomen en hem een reflectie-opdracht en tweede kans gegeven. Misschien niet helemaal eerlijk voor zijn medestudenten, maar in de relatie docent-student wel een verantwoorde manier om een leerkans te creëren, dacht ik zo.

Referenties

Kohlberg, L. (1971). Stages of moral development. In C. M. Beck, B. S. Crittenden, & E. V. Sullivan (Eds.), Moral education. Toronto: University of Toronto Press.

Gilligan, C. (1982). In a Different Voice: Psychological Theory and Women's Development. Carol Gilligan . Cambridge, Massachussets: Harvard University Press.